Hermann, Jacob an Bernoulli, Johann I (1716.04.17)
[Noch keine Bilder verfügbar]
Kurzinformationen zum Brief mehr ... | |
---|---|
Autor | Hermann, Jacob, 1678-1733 |
Empfänger | Bernoulli, Johann I, 1667-1748 |
Ort | Frankfurt (Oder) |
Datum | 1716.04.17 |
Briefwechsel | Bernoulli, Johann I (1667-1748) |
Signatur | BS UB, Handschriften. SIGN: L I a 659, Nr.41* |
Fussnote | Siegelspuren. Am Briefkopf mit Bleistift in eckigen Klammern eine zweite Dokumentennummer 40. Dem Brief liegt ein Ausschnitt aus Republyk der Geleerden vom Januar/Februar 1716, p.183/184 über Werenfels' Dissertatio de Logomachiis Eruditorum bei. |
Vir Excellentissime atque celeberrime
En Tibi foliolum quod mihi ultimus Cursor publicus juxta litteras Wetstenianas ex Belgio attulit. Hoc pacto Tibi satisfactum iri spero, nullusque dubito quin postremas meas litteras mense Febr. super. abhinc dactas recte acceperis. In nupero Diario Hagiensi comparuit novum schediasma Keilii sub nomine recensionis Commercii Epistolici inter Leibnitium et Anglos,[1] in quo ad nauseam denuo recoquuntur quae centies jam adversus Ill. Leibnitium scripta sunt. Plura quae scriberem non suppetunt, nisi hoc unum quod pene oblitus fuissem, [i]n novellis scilicet Lipsiensibus eruditis (In den gelehrten post Zeitungen) quae hebdomatatim prodeunt, scribebatur inter alia sub articulo Basileae, "Venerandum Werenfelsium Universitatis vestrae rogatu Professionem suam quam antea ob causas publico scripto expositas deposuerat, reassumsisse". Diem praecise nec Mensem notare jam non possum quia foliolum nunc ad manus non est. Tu vero locum haud dubie jam videris. Ego interim nec factum ipsum nec ullam ejus circumstantiam noveram antea nec hoc tempore etsi Parens meus in communicandis novis eorum quae apud Vos contingunt satis diligens et accuratus esse soleat; ita ut parum absit quin totam narrationem instar figmenti habeam. Hisce vale et fave
Tuo Hermanno
Ffurti die 17 Apr. 1716.
A Monsieur
Monsieur Bernoulli tres celebre Professeur
des Mathematiques et Membre des Societez Royales de
Paris, Londres, et Berlin.
à Basle.
Hollant.
Amsterdam. Uit de Histoire Critique de la Rep. des Lettres, van den Hre. M. welke hier by Sr. Desbordes gedrukt wordt, ziet men, dat de door zyne geleerdheit en hoge bedieningen wydvermaarde Hr. Gisbertus Cuperus voor heeft zeker werk te doen drukken, over de oude penningen, in welke Olifanten verbeeldt worden. Dat werk zal bestaan in twee Verhandelingen, welker eerste in elf en het twede in twaalf hooftdelen zal bestaan. Ons bestek laat niet toe in het brede van deze Verhandelingen te spreken; maar die de grote geleerdheit van den Schryver kennen, zullen niet twyftelen, of de stoffe is waardig opgeheldet te worden door de penne van een zoo wakker man. Men heft ook binnen korten tydt van den zelven Cuperus eene nieuwe druk te wachten van zyne Historia Trium Gordianorum, welke zeer vermeerdert en verandert zal zyn.
Onder andere werken, die by de Gebroeders Wetstein tegenwoordig gedrukt worden, is ook de Dissertatio de Logomachiis Eruditorum van den beroemden Werenfels. Ieder weet, dat die verhandeling te voren gedrukt geweest is; maar men voegt daar voor een twede deel verscheide Verhandelingen van den zelven Schryver by, hoedanige zyn: De Superstitione in rebus Physicis, Judicium de Argumento Cartesii pro Existentia Dei, Vindiciae Judicii de Argumento Cartesii, De Loquela, Dialogus de Finibus Mundi, De Figura Mundi, en vele andere, die ten dele nooit in Hollant gedrukt, ten dele in het geheel nooit op de persse gebragt zyn. Achter aan worden eenige gedichten gevonden van den zelven Werenfels, onder den naam van Fasciculus Epigrammatum, welke ook nooit te voren gedrukt waren.
In de Maanden Septemb. en Oktob. des voorleden jaars bladz. 317, 318 spraken wy van de eigenschap der middelpunten van zwaarte, ter gelegenheit van het werk des Hren. Herman, en wy zeiden daar, dat 'er iets diergelyx te vinden was in zeker werk van den vermaarden Bernouillie, dat kort te voren iutgegeven was, na dat dien geleerden man het werk van den Hre. Herman was vertoont geweest. Met dat zeggen hebben wy geenzins voor gehadt den Hre. Bernoullie te verdenken, als of hy den Hre. Herman iets stilzwygende ontleent hadt. Alleen wilden wy onzen Lezer doen begrypen, dat de Hr. Herman niets van Bernoullie tot zich getrokken hadden, en dat beide die geleerde lieden even veel recht hadden tot de uitvinding van de gezegde middelpunten der zwaarte; naardien de Hr. Bernoullie van zyn kant zoo wel de uitvinder is als de Hr. Herman, en zy beide te voren zulx uit malkanders handschrift gezien hebben.
De overvloet van andere stoffe heeft gemaakt, dat wy onzen Lezer zoo veel letternieuws niet hebben kunnen mede delen, als wy gaarne gewilt hadden. In de naaste maanden zullen wy hem die schade vergoeden.[2]
Fussnoten
Zurück zur gesamten Korrespondenz (Bernoulli, Johann I)
Zurück zur gesamten Korrespondenz (Hermann, Jacob)